Machiel van Zanten

tekst & redactie

Sir Neville Cardus: king of critics

'If you wish to understand the significance of Neville Cardus, take the agency report of any cricket match. "On the first day the home side scored 268 for 5, the highlight being a century by so-and-so with two sixes and nine fours. The stand-out bowler was X, who took 4 for 65" etc. Cardus put in what agency reports left out. He introduced the crowd, the atmosphere, the ambience of a cricket match, the personalities involved. He made the match come alive.'

Dit schreef Scyld Berry, cricketjournalist voor The Sunday Telegraph, in het voorjaar van 2010 over Sir Neville Cardus (1888-1975), de beroemdste cricketverslaggever aller tijden en het voorbeeld voor vrijwel elke volgende generatie. Cardus' stijl, met veelvuldige verwijzingen naar muziek en poëzie, was vernieuwend en invloedrijk. Wat voorheen puur feitelijke verslaggeving was, veranderde Cardus in levendige beschrijving en analyse. John Arlott (1914-1991), de op een na beroemdste cricketverslaggever en een goede vriend van Cardus, noemde hem ‘the first writer to evoke cricket; to create a mythology out of the folk hero players; essentially to put the feelings of ordinary cricket watchers into words ... There can never be a greater cricket writer than Neville Cardus. He created it. Others performed what he showed them. There is not one of his juniors who has not been affected by him, and a few who have not, shamelessly, copied him.’

Dankzij zijn cricketverslaggeving leeft Cardus voort in de geschiedenisboeken en veel van zijn fans zijn ontsteld als ze horen dat hij het schrijven over cricket nooit zelf heeft gezocht; het kwam op zijn pad. Hij was weliswaar een hartstochtelijk liefhebber, maar zijn grootste liefde was de muziek. In Autobiography, zijn eerste van drie autobiografische boeken, maakt hij duidelijk dat 'if anybody had told me that I was destined to make a reputation as a writer on cricket I should have felt very hurt'.

‘Live by my pen or perish’

Cardus kwam ter wereld als John Frederick Neville Cardus, op 3 april 1888 in Rusholme, Manchester. Het was allerminst een vliegende start. Hij werd in de woorden van televisiepersoonlijkheid Bill Grundy geboren 'in a Manchester slum [and] grew up in the worst area of Manchester during one of Manchester's worst times'. De kleine Fred, zoals zijn roepnaam luidde, was een buitenechtelijk kind dat zijn vader vermoedelijk nooit heeft gekend. In Autobiography beschrijft Cardus hem als 'tall, saturnine of countenance and one of the first violins in an orchestra'. Hij schrijft verder dat zijn vader voor zaken naar West-Afrika moest en daar is overleden. Even verderop schrijft Cardus echter dat hij dat verhaal zelf niet gelooft. Zijn moeder Ada Cardus, van wie hij dus zijn achternaam kreeg, was een dame van lichte zeden, die samen met haar twee zussen de theaters en music halls van Manchester bezocht op zoek naar klanten.

Er heeft lange tijd onduidelijkheid bestaan over het exacte geboortejaar van Cardus. In zijn autobiografieën zweeg hij daar in alle talen over. Wel vierde hij in april 1959 zijn zeventigste verjaardag met een lunch in de Londense Royal Festive Hall, wat erop duidde dat hij in 1889 was geboren. Zijn biograaf Christopher Brookes ging daar inderdaad vanuit. De krant The Times en de Oxford Dictionary of National Biography hielden het echter op 1888. Pas toen bleek dat Cardus' geboorte geregistreerd staat in de June Quarter van 1888 in Chorlton District, Lancashire, kwam er een einde aan de onzekerheid.

De jonge Cardus woonde met zijn moeder in het huis van haar ouders op 4 Summer Place in Rusholme. Bij hen in woonde ook Ada's flamboyante zus Beatrice, voor wie Cardus zijn hele leven een zwak zou houden. Het was armoe troef in het huishouden, ongetwijfeld een van de oorzaken van de ongebruikelijke carrièrekeuze van Cardus' moeder en tante. Om wat extra inkomsten te genereren, nam het gezin ook was in, die vervolgens – schoon en gestreken – met de ponywagen werd rondgebracht. Tenzij er haast bij was. Dan werd Fred er met de kinderwagen op uit gestuurd.

Cardus was een nerveus, maar ook fantasierijk kind dat vele uren doorbracht in de bibliotheek. Volgens biograaf Brookes werkte Cardus' fantasie, naast het verlies van zijn vader en de merkwaardige handel en wandel van Ada en Beatrice, als een ‘catalyst which fused ability and ambition into an unshakeable determination to escape the empty drudgery of working-class life'.

Kennelijk had de jonge Cardus niet de hoop dat die escape gevonden kon worden via een reguliere opleiding. Na vijf jaar op een plaatselijke board school hield hij het voor gezien. Hij had weinig haast om werk te vinden. 'I didn't want to work for my living. I define work as an occupation you would give up tomorrow if you inherited £ 50,000'. Uiteindelijk nam hij verschillende baantjes aan, van krantenbezorger tot chocoladeverkoper in een theater, voor hij eind 1904 enige vastigheid vond bij een verzekeringsmaatschappij. Maar zulke baantjes waren slechts een opmaat voor het echte werk.

Het schrijven had hem als kind al gefascineerd. Op jonge leeftijd maakte hij een eigen stripverhaal. Vanaf dat moment, zo schrijft Brookes, 'fired by an insatiable appetite for great literature and the ever-widening vocabulary which was its natural consequence, his fascination with language had become a "raging cataract", a passion which drove him to devote hour upon hour to the simple physical act of writing.' Cardus was al snel vastbesloten to 'live by my pen or perish'. Die schrijfliefde zou hij zijn hele leven behouden. Als hem op latere leeftijd om advies werd gevraagd door schrijvers in de dop, zei hij: "You must love writing as passionately as a man loves his mistress."

In zijn vrije tijd leerde de jonge Cardus zichzelf van alles over literatuur, filosofie en kunst. Hij las met bewondering de muziek- en theaterrecensies in The Manchester Guardian en probeerde de schrijfstijl van de critici te imiteren. Toen hij in 1907 ontdekte dat hij hele muziekstukken kon onthouden, voegde hij ook de muziek toe aan zijn curriculum.

Gouden periode

Cardus was als kind al dol op cricket. Die passie dateerde naar zijn eigen zeggen uit de zomer van 1902, toen hij als tiener de Lancashire batsman A.C. MacLaren zag spelen op Old Trafford, Manchester. Zijn ‘bekering’ tot de muziek was van later datum en volgens schrijver Alan Gibson te danken aan Edward German: ‘Perhaps the most remarkable episode in the life of Cardus [...] was his conversion. I think the word is properly used: I mean his conversion to music. It was achieved by one of the minor saints: Edward German. [Cardus] was watching a production of a light opera, Tom Jones, at the Prince's Theatre, Manchester. He had gone there because he was reading Henry Fielding, but, he says, "the music of Edward German got past my ears and entered into my mind behind my back."’ Die voorstelling vond plaats op 7 april 1907 en Cardus zelf schreef erover dat 'a miracle ... swept me into the seven seas of music, not once to be in danger of drowning, though overwhelmed here and there by enormous waves. I was a swimmer by grace.'

Cardus' cricketliefde kreeg in het voorjaar van 1912 gestalte, niet als schrijver maar als assistent-cricketcoach. Hij werd aangenomen op de Shrewsbury School in Shropshire, waar hij de inspirerende hoofdonderwijzer Dr Cyril Alington ontmoette. Al zijn vrije tijd besteedde Cardus nu aan lezen en schrijven en vrijwel al zijn inkomsten zette hij op de bank. Na twee jaar werd Cardus secretaris van Alington, maar toen die in de zomer van 1916 naar Eton vertrok, keerde Cardus terug naar Manchester. Er was nog even sprake van dat hij Alington zou volgen en op Eton aan de slag zou gaan als cricket coach, maar hij werd uiteindelijk vanwege zijn bijziendheid geweigerd. Diezelfde bijziendheid zorgde er ook voor dat hij niet in militaire dienst hoefde.

Cardus was nu werkloos en had weinig geld. Begin 1917 schreef hij een brief aan C.P. Scott, de hoofdredacteur van The Manchester Guardian, met de vraag of er geen vacatures zijn 'amongst the proof-readers or in the general offices'. Scott schreef hem terug dat 'if you can make yourself useful in the reporters' room I expect that would be the best opening'. Waarschijnlijk droeg het feit dat Cardus al kortstondig als muziekrecensent voor de socialistische krant The Daily Citizen had geschreven, bij aan deze onverwacht snelle start. Hoe het ook zij, het was voor Cardus het begin van een gouden periode. Hij noemde zichzelf inmiddels Neville en ondertekende zijn stukken met ‘N.C.’. Hoofdredacteur Scott zag al snel dat de jonge verslaggever talent had, benoemde hem tot redacteur van de 'Miscellany column' en liet hem ook theaterrecensies schrijven.

Ook privé ging het de inmiddels 31-jarige Cardus nu voor de wind. Op 17 juni 1921 trouwde hij in Chorlton, Manchester met Edith Honorine Walton King (1881-1968). Cardus had haar leren kennen in de tijd dat hij op de Shrewsbury School werkte. Edith gaf kunstonderwijs en werkte voor amateur-acteurs. De bruidegom ging op de ochtend van zijn huwelijksdag naar de eerste overs van de cricketmatch tussen Lancashire en Yorkshire, verliet daarna het veld voor zijn trouwplechtigheid, om zich na de plichtplegingen terug te haasten naar het cricketveld. Hij arriveerde er nog voor de lunch en stelde vast dat Lancashire in zijn afwezigheid slechts 17 runs had gescoord.

In 1919, toen Cardus herstellende was van een longontsteking, stuurde zijn nieuwsredacteur hem een paar dagen de zon in: Cardus mocht verslag doen van de cricketwedstrijd tussen Lancashire en Derbyshire, achteraf gezien een legendarische beslissing. Het first-class cricket was zojuist hervat, nadat het door de Eerste Wereldoorlog een aantal jaren stil had gelegen. Cardus' eerste bijdrage werd aanvankelijk door de nieuwsredactie geweigerd vanwege de lengte, maar later - op bevel van hoofdredacteur Scott - toch geplaatst. Om niet de indruk te wekken dat 'N.C.' zowel voor de cultuur- als de sportpagina's schreef, werd gauw een pseudoniem bedacht: 'Cricketer'. En voor Cardus goed en wel in de gaten had wat er was gebeurd, was hij de vaste cricketcorrespondent van de krant. Tussen 1920 en 1939 zou hij alle belangrijke cricketwedstrijden in binnen- en buitenland volgen en zou 'Cricketer' uitgroeien tot een fenomeen. Gemiddeld zou Cardus achtduizend woorden per week aan cricket wijden ofwel bijna twee miljoen in totaal. 'Summer after summer up and down England', schreef hij in Autobiography, 'with my eyes on green grass for hours and my face receiving the brown of sun and air ... I saw the blossom come upon the orchards of Gloucestershire ... I saw midsummer in full blaze at Canterbury ... I saw the autumn leaves falling at Eastbourne. I have shivered to the bone in the spring-time blasts at the Parks at Oxford.'

Writing not reportage

Op cricketgebied ontwikkelde Cardus een unieke schrijfstijl, die nog steeds een voorbeeld is voor tal van cricketschrijvers. Alan Gibson (1923-1997) typeerde het als volgt: ‘His mature prose was marked by clarity, balance, and indeed by restraint, though he never shrank from emotion or from beauty. Perhaps George Orwell was as good a writer of prose; or you may think of P.G. Wodehouse, or Bernard Darwin -- everyone has his own favourites -- but in this century it is not easy to think of many more in the same class.’ Misschien was deze schrijfstijl, die cricketjournalist Scyld Berry omschreef als ‘writing not reportage’, ook zonder Cardus wel geïntroduceerd, maar zeker is dat allerminst, aldus Berry. 'Kijk maar eens naar al die andere sporten waarvan in the barest prose verslag wordt gedaan.'

Het nadeel van Cardus’ stijl - en de reden dat hij zeker in later tijden soms kritiek te verduren kreeg - was het subjectieve karakter ervan. Zijn verslagen droegen eerder het stempel van een schilder dan van een fotograaf. Hij beschreef zijn persoonlijke indrukken, zei Berry. 'Als hij met zijn verkeerde been uit bed was gestapt en niet in een beste stemming was, projecteerde hij die stemming op (een van) de spelers. Hij maakte gebruik van literaire technieken en ging daarbij - zeker voor onze moderne smaak - soms te ver. Dan kwamen er ingezonden brieven (...) dat Cardus' cricketverslagen 'left the reader enamoured of the spectacle but entirely ignorant of the outcome.’

Hij had bovendien geen televisiebeelden die konden aantonen dat hij ernaast zat. Hij kon een wandeling langs het veld maken, hoefde de wedstrijd niet eens voortdurend gade te slaan, en kon 's avonds zijn stukken componeren. Hij kon schrijven dat de bal gemeen had gedraaid en dat een batsman vrijwel foutloos had gespeeld zonder dat iemand hem tegensprak. Zo kon het gebeuren dat een lezer een totaal ander beeld van een wedstrijd kreeg dan een toeschouwer die het verloop met eigen ogen had aanschouwd.

Zo kon het ook gebeuren dat spelers dankzij Cardus' artikelen eerder een personage dan een persoon werden. Het bekendste geval is Emmett Robinson, een allrounder van Yorkshire. In de woorden van 'Cricketer' was Robinson een 'grizzled, squat, bandy-legged Yorkshireman, all sagging and loose at the braces in private life, but on duty for Yorkshire he was liable at any minute to gather and concentrate his energy into sudden and vehement laps and scuffles. He had shrewd eyes, a hatchet face and grey hairs, most of them representing appeals that had gone against him for leg-before-wicket. I imagine that he was created one day by God scooping up the nearest acre of Yorkshire soil at hand, then breathing into it saying, "Now, lad, tha's called Emmott Robinson and tha can go on with new ball at t'pavilion end."' In reactie op de kritiek dat de beschrijving van spelers als Robinson eerder waren ontsproten aan zijn fantasie dan aan zijn waarneming, zei Cardus: "I didn't invent Emmett Robinson. I enlarged him ... My imagination drew out of him what was natural and germane to his character."

Wat Robinson er zelf van vond, werd pas decennia later duidelijk, toen hij een bijdrage leverde aan de festiviteiten rond Cardus' zeventigste verjaardag: 'Ee, by gum, just fancy that - me havin' a chance ta write summat abaht t'chap 'at ewsed ta write sa mich abaht me! Ah ewsed ta think 'at he took t'mickey aht o'me sometimes be what he said abaht when we wor laikin' Lenkysheer, but noobady injoyed it moore nor Ah did. They wor reyt happy days, and noobady did moore nor Neville Cardus ta mak 'en happy days. Ah'm reyt gled he's got ta 70 not aht, and Ah do hooap he makes it a hunderd...'

De buste van W.G. Grace

Maar het was niet uitsluitend cricket wat de klok sloeg. In 1920 was Cardus tot assistent benoemd van muziekcriticus Samuel Langford. Na diens dood, in 1927, kon de nu 38-jarige Cardus zijn grootste ambitie realiseren: hij werd de belangrijkste muziekrecensent van The Manchester Guardian. Zijn benoeming was het sluitstuk van jaren van voorbereiding, waarin hij een uitgebreide zelfstudie had gemaakt van muziek. Hij had erover gelezen, gepraat met musici, gediscussieerd met critici, concerten, opera's en recitals bezocht en zich zo de kunst van het luisteren naar muziek eigen gemaakt.

Hij bezocht en beschreef concerten in Londen, Wenen en Salzburg en kwam daar in contact met tal van beroemde musici en componisten. Zijn benadering van muziek was niet academisch en technisch, zoals gebruikelijk was in die dagen, maar subjectief, romantisch en persoonlijk. Wat dat betreft was hij de tegenpool van zijn tijdgenoot en de beroemdste muziekcriticus uit de eerste helft van de twintigste eeuw, Ernest Newman. Cardus' romantische, instinctieve respons op muziek stond in schril contrast tot de intellectuele, analytische benadering van Newman. Een collega-criticus schreef eens dat Newman ‘probed into Music's vitals, put her head under deep X-ray and analysed cell-tissue. Cardus laid his head against her bosom and listened to the beating of her heart.’ Ondanks hun tegenstellingen hadden beide recensenten veel respect voor elkaar.

De combinatie van cricket en muziek was ideaal voor Cardus. Hij zei later dat "to be paid to watch cricket at Lord's [‘s werelds beroemdste cricketveld in Londen, MvZ] in the afternoon and hear Lotte Lehmann as Strauss's Marschallin in the evening, was nothing less than an act of Providence". Hij was uitermate productief in deze periode. Naast zijn bijdragen aan de krant, schreef hij artikelen, essays en boeken, vrijwel allemaal over cricket en muziek. Naarmate zijn ster rees, groeide ook zijn bereik, tot ver buiten dat van de relatief kleine kring Guardian-lezers. In 1922 werd zijn eerste boek, A Cricketer's Book, gepubliceerd, een verzameling artikelen die vrijwel allemaal eerder in The Guardian waren verschenen. De daaropvolgende jaren zou Cardus nog vijf van zulke bloemlezingen publiceren.

Het einde van deze gouden periode kwam in 1939 en kreeg gestalte in een schijnbaar onbeduidende gebeurtenis op het cricketveld van Lord's. Cardus beschrijft het als volgt in Autobiography:

'On the Friday morning when Hitler invaded Poland, I chanced to be in this same Long Room at Lord's watching through the windows for the last time in years. Though no spectators were present, a match was being continued; there was no legal way of stopping it. Balloon barrages hung over Lord's. As I watched the ghostly movements of the players outside, a beautifully preserved member of Lord's, with spats and rolled umbrella, stood near me inspecting the game. We did not speak of course; we had not been introduced. Suddenly two workmen entered the Long Room in green aprons and carrying a bag. They took down the bust of W.G. Grace, [William Gilbert Grace (1848-1915) was volgens velen de beste cricketer aller tijden, MvZ] put it into the bag, and departed with it. The noble lord at my side watched their every movement; then he turned to me. "Did you see, sir?" he asked. I told him I had seen. "That means war", he said.'

'Tuinieren' in Australië

Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vreesde Cardus voor zijn baan bij The Manchester Guardian. Ten eerste werd er geen first-class cricket meer gespeeld, ten tweede werden veel voorstellingen verboden uit angst voor luchtbombardementen. 'As far as I was concerned', schreef Cardus, 'I counted amongst the unemployed.' Toen Sir Keith Murdoch hem in december 1939 per telegram uitnodigde om voor de avondkrant Melbourne Herald verslag te doen van de tournee van de dirigent Sir Thomas Beecham door Australië, hoefde Cardus niet lang na te denken. Hij pakte zijn koffers en vertrok. Toen bleek dat hij voor een avondkrant geen muziekrecensies kon schrijven, stapte hij binnen een paar maanden over naar de Sydney Morning Herald.

Cardus had onverwacht veel moeite met de verhuizing naar Australië. De muziekwereld was er van een totaal ander niveau dan in Engeland, om van Salzburg nog maar te zwijgen. Cardus stak zijn kritiek op het volgens hem matige peil niet onder stoelen of banken, tot grote ergernis van de Australiërs, die niet zaten te wachten op kritiek van een 'pommy bastard'. De Australiërs hadden geen idee van het niveauverschil met Europa, terwijl Cardus het juist als zijn taak zag om het publiek te attenderen op dat verschil en manieren aan te dragen om de kloof te overbruggen. Hij wilde de Australiërs niet kwetsen, maar hun muziek en muziekkritiek op een hoger plan helpen brengen. Hij voelde zich, zo schreef hij in Full Score, 'a sort of gardener in the field of music, plucking out a weed here, or tending a delicate and promising growth there'. De gemoederen raakten zodanig verhit dat Labour-senator Lamp vragen stelde in het parlement: 'How much longer are the people of Australia to be pestered with Neville Cardus?' Het duurde een jaar of twee, maar uiteindelijk wist Cardus met zijn humor, autoriteit en vakmanschap het respect en de waardering van de Australiërs te winnen. In ruil daarvoor, zo zei hijzelf, “Australia rejuvenated my heart and mind”.

In Sydney schreef hij de boeken Ten Composers (1945), met daarin zijn beroemde essay over Gustav Mahler, Autobiography (1947) en Second Innings (1950). In 1942 kwam ook zijn vrouw Edith naar Australië. Net als in Engeland zat samenwonen er niet in. Cardus was erg op zijn privacy gesteld en kon de aanwezigheid van anderen - zijn vrouw incluis - hooguit een paar uur achtereen verdragen. Vandaar dat Edith een eigen flat betrok en van daaruit al snel haar eigen plekje vond bij plaatselijke vrouwenorganisaties, en kunst- en theatergezelschappen.

In 1947, hij was inmiddels 58, keerde Cardus terug naar Engeland. De Australische jaren waren van onschatbare waarde geweest, schreef J.B. Priestley in een necrologie in 1975 in The Guardian. ‘Though busy enough, with music criticism, broadcasts, children's lectures, and so forth, he was compelled by his social circumstances to live deeply within himself, as he has told us. A born introvert, he made the most of this situation. It is to these years we owe his glorious autobiography. Those thousands of miles away from home brought depth to his writing and height to his stature as a writer.

'F.....g English bastard'

Het Engeland dat Cardus in 1940 had verlaten, bestond niet meer. Manchester en Londen, de twee steden waar Cardus het meest had vertoefd, droegen de sporen van de oorlog. Van de Free Trade Hall, waar hij zijn eerste concert had bezocht, stonden alleen de buitenmuren nog overeind en ook de Queen's Hall lag in puin. Het cricketheiligdom Lord's had de schermutselingen beter doorstaan - de buste van W.G. Grace was inmiddels teruggeplaatst - maar veel beroemde cricketers waren achtergebleven op de slagvelden op het continent. Het verschil met Sydney was enorm, Cardus voelde zich door de zeven jaren down under een buitenstaander en besloot binnen een paar maanden terug te keren naar Australië.

Maar, zo zei een van vrienden, 'when in Australia he longs to be in London, and when in London he wishes he could be back in Australia.' En dus reisde Cardus met de regelmaat van een pendule op en neer. In het voorjaar van 1948 vertrok hij naar Engeland om voor The Sunday Times de test matches tussen Engeland en het Australië van Donald Bradman te verslaan. Bij die krant leek het erop dat de belangrijkste muziekrecensent Ernest Newman zijn naderende tachtigste verjaardag zou aangrijpen om afscheid te nemen. Een uitgelezen kans voor Cardus om diens plaats over te nemen. Maar Newman bleef en Cardus besloot te vertrekken naar de Evening Standard. Daar was hij al snel ontevreden over de geringe ruimte die zijn muziekrecensies kregen en dus keerde hij eind 1948 weer terug naar Australië.

Hoewel hij op dat moment vastbesloten was zich permanent down under te vestigen, was hij een maand later alweer van gedachten veranderd. In april 1949 vertrok hij naar Londen, ditmaal voorgoed. Edith - die al die tijd in Australië was blijven wonen - volgde hem in juni. Cardus had in de eerste periode na zijn terugkeer geen vaste baan, maar genoot met volle teugen van muziek en cricket. Als bezoeker van Lord's stuitte hij echter op een praktisch probleem: zonder lidmaatschap van de gerenommeerde Marylebone Cricket Club (die de facto het Engelse cricket regeerde) mocht hij het pavilion van Lord's alleen betreden op uitnodiging van iemand die wél lid was. Zonder uitnodiging was hij veroordeeld tot de persruimte of dat deel van de tribunes dat voor het publiek was bestemd. Uitgever Rupert Hart-Davis en de schrijver en leraar G. W. Lyttelton ondervonden flinke weerstand toen ze probeerden Cardus verkozen te krijgen als lid. Hij had nooit tot het establishment behoord en de exclusieve MCC was er niet van overtuigd dat Cardus een geschikte kandidaat was. Het zou uiteindelijk tot 1958 duren voor hij zich MCC-lid mocht noemen.

In 1951 keerde hij terug bij The Manchester Guardian als muziekrecensent en (zo nu en dan) cricketverslaggever. Zijn productie lag aanmerkelijk lager dan voor de oorlog. Gemiddeld schreef hij tussen de 25 en 30 recensies per jaar. Londen was nu zijn thuisbasis, in Manchester kwam hij nog maar zelden. De muziek in het noorden werd bij The Guardian door andere critici gerecenseerd. Alleen voor echt grote evenementen, zoals de opening van de nieuwe Free Trade Hall, reisde Cardus nog noordwaarts.

Veel plezier belefde hij aan zijn jaarlijkse tochten naar het Edinburgh Festival. Het was hier dat hij voor het eerst de zangeres Kathleen Ferrier hoorde. Het was het begin van een intense professionele én emotionele bewondering. Cardus was betoverd door haar stem en persoonlijkheid en was tot elk offer bereid om haar concerten bij te wonen. Die grenzeloze bewondering bracht hem in een lastig parket want critici vroegen zich af of Cardus nog wel in staat was Ferriers concerten objectief te recenseren. Feit was dat hij - in tegenstelling tot zijn collega-critici - zelden een onvertogen woord schreef over Ferrier.

Hoewel de muziek de hoofdmoot vormde van Cardus' bestaan, ruimde hij van tijd tot tijd nog graag plaats in voor het cricket. Hij deed voor de Sydney Morning Herald verslag van de crickettours van 1950–1951 en 1954–1955, in beide gevallen op eigen initiatief. De tour van 1954-55 zou Cardus' laatste worden en hij had zich geen betere kunnen wensen. Het Engelse team onder leiding van Len Hutton was pas het tweede Engelse team dat erin slaagde de Ashes [trofee in de vorm van een urn, bestemd voor de winnaar van de tweekamp tussen Engeland en Australië, MvZ] succesvol te verdedigen. Daar leek het aanvankelijk niet op, nadat de eerste van de vijf wedstrijden in een eclatante overwinning voor de Aussies was geëindigd. Maar Engeland sloeg terug, met drie zeges achter elkaar.

Het keerpunt kwam in Sydney, waar Engeland zijn eerste overwinning boekte. Toen Cardus na afloop van de wedstrijd het stadion verliet, werd hij benaderd door een ietwat verwilderde man, die hem vroeg of hij Neville Cardus was. Toen Cardus bevestigend antwoordde, kreeg hij prompt een scheldkannonade naar zijn hoofd: 'F.....g English bastard.' Cardus bleef kalm, nam langzaam zijn bril af en antwoordde: 'English - yes. Bastard - yes. But f.....g - not at the moment.'

Cardus zou de rest van zijn leven blijven schrijven voor The Manchester Guardian, al publiceerde hij na Newmans overlijden (1959) ook zo nu en dan in The Sunday Times. De relatie met The Guardian werd echter beduidend stroever. Cardus had het gevoel dat zijn stukken steeds vaker onzorgvuldig werden geredigeerd en ingekort. Daarnaast voelde hij wrok: omdat hij altijd matig betaald had gekregen, op zijn oude dag geen pensioen kreeg, en omdat de krant hem 'vergat' te feliciteren toen hij in 1967 geridderd werd en in 1973 zijn 85e verjaardag vierde. Cardus had bovendien moeite met de veranderende tijden. Journalisten konden niet langer meer kolommen volschrijven over hun eigen stokpaardjes. In de strijd om het bestaan moesten kranten steeds zakelijker worden. Voor The Manchester Guardian betekende dat een verandering van naam (de krant heette vanaf 24 augustus 1959 kortweg The Guardian), opmaak en standplaats (niet langer Manchester maar London). Cardus voelde zich steeds meer een buitenstaander en had het gevoel dat de idealen en integriteit van zijn eerste hoofdredacteur, C.P. Scott, werden verkwanseld.

In 1968 overleed Edith op 81-jarige leeftijd aan een hartaanval. Cardus voelde zich vreselijk alleen en had verschillende relaties, maar benadrukte altijd dat 'there will never be another Lady Cardus'. Hij werd nu echt een oude man. Zijn handschrift werd bibberig en zijn herinneringen namen een steeds belangrijker plaats in in zijn leven. Zijn enthousiasme voor voorstellingen nam af en hij schreef minder.

‘Knight of the pen’

Cardus overleed na een kort ziekbed vreedzaam in zijn slaap op 28 februari 1975 in het Londense Nuffield Hospital. Hij was een paar dagen eerder opgenomen nadat hij half bewusteloos in zijn huis was gevonden. De meningen lopen uiteen over wat er gebeurd was. Volgens sommigen had hij een hersenbloeding gehad, volgens anderen was hij gewoon gevallen. Cardus was al enigszins vertrouwd met het vooruitzicht te sterven. Een aantal jaren eerder had hij in een krant in Buckinghamshire tot zijn verrassing zijn eigen overlijdensbericht zien staan. Toen hem om een reactie werd gevraagd, zei hij: "I have no wish to challenge the authority of the press. They must know something."

Eind jaren zestig had Michael Kennedy van de Daily Telegraph zich eens tegenover Cardus laten ontvallen dat hij bezig was diens necrologie te schrijven. "Please send me a proof", had Cardus geantwoord, "as I shan't have the pleasure of reading it when it appears." Kennedy had aan het verzoek voldaan en van Cardus per kerende post een aantal feitelijke correcties ontvangen.

Na zijn daadwerkelijke overlijden putten de media zich uit in superlatieven. De Manchester Evening News noemde Cardus in verschillende bijdragen 'King of Critics', 'knight of the pen' en 'an inspiration to millions'. De Daily Telegraph voegde daaraan toe dat Cardus 'sports reporting to the status of an art form' had verheven. Niet minder dan drie vooraanstaande schrijvers droegen bij aan zijn necrologie in The Guardian: J. B. Priestley, Hugo Cole, and John Arlott.

Cardus werd tijdens een besloten plechtigheid gecremeerd in Golders Green, waar zijn as werd uitgestrooid. Enkele weken later woonden ruim zevenhonderd mensen een herdenkingsdienst bij in St. Paul's Church, Covent Garden. Een van de sprekers was collega-schrijver Alan Gibson, die de dichter Blake citeerde:

Joy and woe are woven fine,
A clothing for the soul divine;
Under every grief and pine
Runs a thread of silken twine.

Volgens Gibson zijn joy en woe onafscheidelijk. Het was volgens hem de mix van joy en woe die Cardus tot zo'n bijzondere schrijver had gemaakt. "The sensitivity to the human condition, not least his own; the ability to observe it, and to communicate what he saw, with detachment and yet with passion. His books are full of humour: rich comedy, sometimes almost slapstick, and yet he keeps us hovering between tears and laughter. For always he is conscious, and makes us conscious, of the fragility of happiness, of the passing of time. He loved the good moments all the more avidly because he knew they were fleeting."

Ook J.B. Priestley, die meewerkte aan de necrologie in The Guardian, had niets dan lovende woorden over Cardus. ‘Unlike some of us, he was at heart a modest man, always determined to go his own way and be himself but never puffed up with pride about that way and that self.’ (...) Hij noemde Cardus verder ‘a member of the natural elite, one who did it all himself outside the comforts and the embraces of the state and the local education authorities. He did it by a mixture of willpower and burning enthusiasm, not by a series of seminars and grants. (...) As few men I have known have done, he turned himself into his own man, sensitive, eloquent, golden-hearted ... Here was - and still is - a superbly talented brave soul.

In 2005, dertig jaar na het overlijden van Cardus, blikte de Engelse journalist Michael Henderson terug op diens betekenis. Zijn reputatie als ‘the prince of sportswriters’ staat volgens Henderson nog kaarsrecht overeind. Hoe goed de huidige generatie ook is, Cardus bereidde de weg. Hij was volgens Henderson de uitvinder van de moderne sportverslaggeving. Des te verbazingwekkender is het dat hij geen sportliefhebber pur sang was. Cricket was voor hem vooral onderdeel van een esthetisch leven. Op de eerste plaats kwam muziek, daarna literatuur, dan eten en drinken, en daarna pas cricket.


Boeken en onderscheidingen
Neville Cardus heeft elf boeken over cricket en negen over muziek gepubliceerd. De meeste van zijn boeken zijn vrij eenvoudig antiquarisch verkrijgbaar, een enkele keer verschijnt er een herdruk of een nieuwe bloemlezing. Zijn beste cricketverhalen zijn in verschillende bundels gepubliceerd door Rupert Hart-Davis, maar veel van zijn stukken over muziek zijn nooit herdrukt.

Cardus heeft tal van onderscheidingen gekregen, zoals:

  • de Wagner Medaille van de stad Bayreuth (1963)
  • benoeming tot Commander of the Order of the British Empire (CBE; 1964), ‘for services to music and cricket’.
  • ridderorde in 1967
  • erelidmaatschap van het Royal Manchester College of Music (1968)
  • erelidmaatschap van de Royal Academy of Music (1972)
  • presidentschap van de Lancashire County Cricket Club (1971–1972). Dit was voor Cardus zelf de belangrijkste onderscheiding.

Bronnen
  • John Arlott: ‘Neville Cardus’. In: Wisden Cricketers’ Almanack, 1965.
  • Christopher Brookes, His Own Man. The Life of Neville Cardus. London: Methuen, 1985.
  • Neville Cardus, Autobiography. London: Collins, 1947.
  • Neville Cardus, Second Innings. London: Collins, 1950.
  • Neville Cardus, Full Score. London: Cassell, 1970.
  • Alan Gibson: Sir Neville Cardus. A Tribute (http://www.cricinfo.com/wisdenalmanack/content/story/152557.html).
  • Wikipedia: Neville Cardus (http://en.wikipedia.org/wiki/Neville_Cardus).
  • ESPN Cricinfo: ‘Sir Neville Cardus’ (http://www.cricinfo.com/england/content/player/11777.html).
  • JB Priestley: ‘One master's salute to another’. In: The Guardian, 1 maart 1975 (http://www.guardian.co.uk/news/1975/mar/01/mainsection.fromthearchive).
  • Scyld Berry: ‘Neville Cardus' writing’, 13 maart 2010 (http://www.cricinfo.com/magazine/content/story/451653.html).
  • Michael Henderson: ‘The knight who had it right’, 14 april 2005 (http://www.cricinfo.com/magazine/content/story/451653.html).
  • Australian Dictionary of Biography, Online Edition: ‘Cardus, Sir John Frederick Neville (1888 - 1975)’ (http://www.adb.online.anu.edu.au/biogs/A130407b.htm).

  • Verschenen in: Britain #2 (2011).